Vluchten

Photo kopie 9.

DAGBOEK Hoofdstuk 4, van zuster A.M.Verhelst

’t Was op 22 april 1915 in de namiddag dat de Duitsers voor de tweede keer poogden langs de IJzer door te breken op weg naar Calais, en ze voor de eerste maal van stikgassen gebruik maakten. Franse koloniale troepen werden uit hun loopgrachten te Langemark verdreven en de linkervleugel van het Engelse leger was blootgesteld. Dankzij de tussenkomst van de Canadezen die “als brieschende leeuwen” in het gevecht sprongen niettegenstaande de vergiftigde gassen en het helse geschut was de vijand na drie dagen vechten tot stilstand gebracht. Langemark was grotendeels in de handen van de Duitsers gevallen, maar de Canadezen hadden de toestand gered in de verwoeste ‘Wijgaardbossen’ van Langemark en het vernielde gehucht Sint Juliaan.

Tijdens ‘de slag van Langemark’, zo genoemd door de Canadezen, was men te Poperinge, alhoewel men niet juist wist wat er gebeurde, zeer angstig. De grond en de ruiten daverden door het geweldige geschut, het was een gebulder dat horen en zien verging, er waren aanhoudend vijandige vliegtuigen in de lucht, tijdens de dag werpten ze dikwijls bommen die soms vele slachtoffers maakten en bij ’t vallen van de avond zag men ze lichtende signalen geven, dit laatste was zeker niet geschikt om de gemoederen te stillen en had men een voorgevoel van aanstaande onheilen die onze stad te wachten stonden. Autocars reden gestadig naar de vuurlijn met verse troepen, voedsel- en schietvoorraad, automobiels brachten voortdurend gekwetsten en soldaten op brommers reden weg en weer om orders te bezorgen.
De Duitsers woedend om hun nederlaag, want hun doel “doorbreken langs de IJzer om naar Calais te gaan” was niet bereikt en schoten te Ieper plat wat nog recht stond en stuurden voor de eerste maal ook enkele obussen richting Poperinge.

’t Was zaterdag 24 april, rond 8 uur in de morgen wanneer de eerste ‘schuifelaar’ afkwam, doch  in ’t klooster dachten wij nog niet aan een beschieting, het gebulder van de kanons aan ’t front was zo geweldig dat het ontploffen van de obussen in onze stad er haast door gesmoord werd, in de spellewerkschool waren er reeds een tiental kinderen die rustig zaten te werken met open vensters. Plots zegt een van de leerlingen “luister eens, is dat u op ’t front of niet… ’t is ook geen bom”, op hetzelfde ogenblik kwam een moeder binnen gestormd, volledig bleek en ontroerd roepende: “zere GERARDA, zere, we gaan vluchten, we gaan vluchten de Duitsers zijn tot Ieper, ze schieten op Poperinge”. Minder dan dat is voldoende om kinderen te doen schrikken, door paniek aangegrepen bij het zien van de verschrikte vrouw wilden ze onmiddellijk naar huis lopen. Zuster IMELDA kon hen niet doen begrijpen dat het gevaarlijker is op straat tijdens de beschieting, zij wilden zonder uitstel naar hun moeders gaan. Gelukkig zijn allen zonder ongeluk thuis gekomen. Vele mensen waren, zoals onze kinderen van de kantschool, in volle beschieting de stad aan het uitvluchten, de wegen die landinwaarts leiden waren zwart van ’t volk, het merendeel van de vluchtelingen die sedert maanden in Poperinge verbleven, die ongelukkigen wisten bij ondervinding maar al te wel dat het gewoonlijk bij één beschieting niet blijft en hoe gevaarlijk het is om in een beschoten stad te vertoeven. Ook wanneer men niets meer te verlaten heeft, kost het niet veel om verderop te trekken.

Maar voor de inwoners is het heel wat anders, men laat zich zo gemakkelijk en ik zal er maar bij zeggen, zo graag, bedriegen over de toestand. Zozeer ontziet men te vluchten en is men gehecht aan zijn thuis. Wanneer men iemand ziet, men die persoon zou willen overtuigen dat de toestand niet zo slecht is als het schijnt, dat het niet nodig is om te vertrekken, enz…
En zo kwam het dat na de eerste beschieting bijna al de Poperingenaars het verzinsel geloofden ‘uitgesproken’ door Engelse soldaten: “het is de eerste maal dat men Poperinge beschiet maar het zal ook de laatste maal zijn. Het kanon dat de stad beschoten heeft is dat van een geblindeerde automobiel die doorgebroken is met Duitsers als Belgen verkleed, maar men heeft de ‘truk’ ontdekt en auto en soldaten zijn in onze handen gevallen”.
’s Avonds gingen nochtans vele mensen te velde om er de nacht door te brengen. ’s Anderendaags, in de namiddag, nieuwe beschieting alhoewel zij maar tien minuten aanhield waren er meer slachtoffers dan bij het eerste bombardement dat twee uren had geduurd. Een obus was op de vrouwenzaal van het Gasthuis terecht gekomen en had op slag 11 personen gedood waarvan 3 gasthuiszusters, 7 patiënten en nog en dertigtal gewonden. Dit maakte op de bevolking een grote indruk en velen vreesden dat Poperinge hetzelfde lot zou ondergaan als Ieper.

Wij waren allen ook zeer verlegen. Een van onze medezusters was acht dagen voordien plots gevaarlijk ziek geworden, de geneesheren gaven de raad om volledig uitgestrekt te blijven liggen en men alle emoties moest vermijden. Omwille van de beschietingen verslechterde haar toestand en bevolen de dokters haar uit Poperinge te verwijderen. Anderzijds hebben wij ook enkele bejaarde zusters voor wie het ook zeer moeilijk zou geweest zijn om te voet te vertrekken in geval het zeer slecht zou worden.

De Eerwaarde Heer bestuurder en onze goede overste besloten na onderlinge raadpleging, om maandagmorgen 26 april nog dezelfde dag te vluchten. Maar waar naartoe?
De bestuurder raadde ons aan om ver te gaan om geen twee of drie maal te moeten verder vluchten zoals het met veel mensen was voorgevallen.
Een van onze medezusters heeft familie in Normandië en bewonen een groot huis, de brave mensen hadden lang geleden reeds geschreven: “indien gij moest vluchten mag je altijd naar hier komen, wij hebben plaats genoeg”. Wij besloten er naartoe te reizen en daar te verblijven tot het gevaar voor Poperinge zou geweken zijn.

Alhoewel wij sedert lang verwachten zoals vele anderen te moeten vluchten, maakte het toch een zeer pijnlijke indruk op ons: ons klooster verlaten waar wij zo gelukkig leefden, onze kapel waarin wij van veel vertroosting genoten, de klassen waar wij ons mochten toewijden aan de lieve jeugd. Doch jammeren hielp niet, wij moesten van ons hart een steen maken en ons voorbereiden om te vertrekken.
Wij bekwamen nergens een rijtuig om onze zieke en bejaarde zusters naar de trein te brengen. Eindelijk na van het ene bureel naar het andere te zijn gezonden had onze bestuurder twee autos verkregen om ons allemaal naar het station te voeren. Men had beloofd ons op te halen tussen 10 uur in de voormiddag en 2 uur in de namiddag. Die uren schenen eeuwen, wij zaten allen gereed met onze pakjes bij ons, angstig en droevig het ogenblik af te wachten. Zuster GODELIEVE lag in de refter uitgestrekt op een ‘brancard’, enkele goede vrienden kwamen ons een laatste vaarwel en een goede reis toewensen.
De ‘major’ van de Engelse ambulancedienst die nog in onze klassen verbleef kwam vergezeld van de aalmoezenier vragen om ons klooster te mogen bezichtigen ten einde de plaatsen die gingen vrij komen door ons vertrek te gebruiken voor het personeel van de ambulance en officieren. Met de moed vol zagen wij die vreemdelingen naar beneden en boven gaan, overal tot op de kamers. Sommige zusters konden er zich niet toe bewegen om het klooster te verlaten. Zij zegden “ wij zullen hier geen twee dagen weg zijn of alles zal geplunderd zijn” en vroegen aan moeder-overste om toch te mogen thuis blijven, wat werd toegestaan.

Wij waren moe van het wachten en begonnen reeds te denken dat men ons vergeten had wanneer rond twee uur men ons kwam verwittigen dat de autos er waren. Wij keken nog eens sprakeloos rond alsof we de beeltenis van het klooster dieper in ons geheugen wilden prenten. Wij zegden  vaarwel aan onze drie moedig medezusters en met tranen in de ogen gingen we naar buiten.
Op de eerste auto droeg men onze zieke zuster en twee andere zusters vervoegden haar om haar bij te staan, met de tweede auto reden er zes mee naar het station en kwam hij terug om ook de overige naar de trein te brengen. Met de tweede auto is men in groot gevaar geweest, bij het nemen van de bocht van een straat kwam een paard in volle draf aangereden, het struikelde en viel op zijn knieën net voor de auto, gelukkig dat het bereden werd door een goede ruiter die zijn paard bijtijds kon optrekken want anders zou het voertuig waarschijnlijk gekanteld zijn er zou men verschillende slachtoffers te betreuren gehad hebben.

In het station krioelde het van de vluchtelingen, enkele Belgische soldaten waren daar tot hun dienst en waren zeer behulpzaam om onze pakken te dragen. Wij waren nog maar juist in de trein gestapt of een Duits vliegtuig kwam nogmaals onze stad bezoeken, het werd hevig beschoten en verdween. Iedereen verlangde tegen dat de trein wegreed want men vreesde voor nieuwe beschietingen. Eindelijk rond 15u30 reden wij het station uit.
“Vaarwel lieve stad en Gij schutsengel van Poperinge, O.L.V. van St.-Jan, waak op haar, gedoog niet dat zij verdwijne, bescherm hare kinderen die in vreemde oorden een schuilplaats gaan zoeken. Tot wederziens lief Vlaanderen en duurbaar Belgiënland, land van orde, vooruitgang en welstand, onschuldig slachtoffer van verwaande heerszucht, doch de wereld door bestempeld met eer en roem. Tot wederziens lieve familie die langs de andere zijde van de vechtijn zit te reikhalzen naar wat nieuws over ons lot”.

Hazebrouck! De trein houdt stil, een statie-bediende zegt ons dat men per telefoon orders gekregen heeft te wachten om vluchtelingen op te nemen die nog met auto’s achterkomen.
Inderdaad na ongeveer één uur wachten kwamen ze aangereden, het waren gekwetste en zieke burgers en de Gasthuiszusters van Poperinge.
De Duitsers hadden, wanneer onze trein nauwelijks vertrokken was, voor de derde keer de stad beschoten en obussen waren nogmaals op het hospitaal gevallen, er waren gelukkig geen doden doch verscheidene gekwetsten. Men had het geraadzaam gevonden het Gasthuis te ontruimen. Al die ongelukkigen werden meegevoerd tot Montreuil-sur-Mer, waar men een groot paters-klooster in een hospitaal had herschapen voor de Belgische zieken.

Wij geraakten zonder ongevallen te Parijs waar wij op 27 april rond elf uur in de voormiddag de Gare du Nord binnenstoomde.

  • (La Croix 28.04.1915) – Le bombardement de Poperinghe: 250 réfugiés, venant de Poperinghe, sont arrivés hier à la gare du Nord ou des autobus les attendaient. La Plupart seront hospitalisées à Paris. D’autres, parmi 23 religieuses, ont été évacués sur Pontoise. Nous avons pu nous entretenir pendant quelques instants avec l’un d’eux. Emmenant sa femme cinq enfants. Le bombardement de Poperinghe à commencé samedi et a duré toute la journée de dimanche, redoublant d’intensité vers 4 heures de l’après-midi . Il y eut plusieurs victimes dans la population.
  • (La Croix 01.05.1915) – Au cours du bombardement de la ville de Poperinghe un obus est tombé sur l’hôpital de la ville et a tué quatre religieuses, ainsi que sept malades. Toutes les salles occupées par les femmes ont été détruites. Grace à la courageuse conduite du colonel Belge Tremblay, chef de la gendarmerie territoriale dans la zone franco-anglaise, une grande partie des réfugiés à Poperinghe a pu être évacuée.