Bezoek

ISABEL ANDERSON  een Amerikaans schrijfster die tijdens de Eerste Wereldoorlog als vrijwilligster bij het Rode Kruis werkt, bezocht in mei 1917 de schoolkolonie in Le Glandier.

Enkele fragmenten uit het boek Zigzagging (1918) van I.ANDERSON

“Een paar dagen voor ik Frankrijk zou verlaten maakte ik gebruik van de mogelijkheid om het werk en de inspanningen van het Amerikaanse Rode Kruis voor duizenden kinderen te zien.

Allen waren vuil en velen ziek of verminkt wanneer ze werden verzameld en ondergebracht in verschillende schoolkolonies in België en Frankrijk. De schoolkolonie stonden veelal onder leiding van artsen en verpleegkundigen waar kinderen onderwijs kregen van leerkrachten en nonnen. Een van deze instellingen was Le Glandier – een klooster in het centrum van Frankrijk – waar 500 kinderen verbleven.”

Hoe deze kinderen hun reis beleefden is beschreven in rapporten van het Rode Kruis.

 Vijfhonderd kinderen reisden drie dagen in een gesloten trein vanuit Belgische provincies, staken gisteren de Zwitserse grens over en bereikten bij zonsopgang Evian. Hoewel ze nog zo jong zijn dat ze hun eigen leeftijd niet weten hebben ze al die tijd zonder moeder of begeleider gereisd. Toen de trein stopte liepen ze huilend de straat op en schudden de hand van iedere aanwezige. Ze volgden het muziekkorps al dansend en schreeuwend naar het Casino zoals in het verhaal van de rattenvanger van Hamelen, behalve en paar zieke kinderen die met ambulances werden weggebracht. In het casino kregen ze voedsel, vlaggetjes werden verspreid en liedjes gezongen. Zelfs de kleinsten kenden de woorden van de Brabançonne maar sommigen waren echter zo moe dat ze ondanks het lawaai en gezang in slaap vielen.

Het was één dag zuidwaarts reizen door het beroemde chateau district.
In Chartres had ik een glimp opgevangen van de enorme kathedraal met haar prachtige westelijke torens.
In Frankrijk is het een gemeenschappelijke overtuiging dat de torens van Chartres, het schip van Amiens, het koor van Beauvais en het portaal van Reims, samen een perfecte kathedraal zouden vormen.
We reden langs een groot vliegplein en Orleans tot we halt hielden in het station van Pompadour.

Tot onze opluchting wachtte een camion ons op, want we hadden verwacht de acht mijl naar het klooster te voet te moeten afleggen.
In de camion zat een chauffeur en een Duitse gevangene om onze bagage op te laden.
Er lag een geweer in de auto om te gebruiken in het geval dat de “Boche” probeerde te ontsnappen.
De chauffeur vertelde dat er niet veel kans toe was.
De gevangene leek heel tevreden en deed zijn werk goed.

Na het vlakke, verwoest deel van het noorden dat zo vele malen overspoeld werd door de legers, was het een genot om dit prachtige met bomen bedekte heuvelachtige landschap te zien.

Het domein van het grote Kartuizerklooster was omringd door een zware stenen muur waarboven de torens van de verschillende kapellen verschenen.
Tussen twee rijen van fijne bomen hadden we een zicht op de grote ingangspoort en de achterliggende binnenplaats.
Aan de binnenkant, naast de klassieke massieve gebouwen, lagen twintig kleine huisjes die niet zo lang geleden bewoond werden door stille monniken met wit habijt aan.
Op het gelijkvloers van ieder gebouw waren twee kamers, een schuur en een atelier.
Een trap gaf toegang tot de kamers.
Een deel werd gebruikt voor studie, een andere deel als slaapruimte.
Verder was er in het gebouw nog een oratorium en keuken.
Aansluiten aan elk huisje lag een kleine tuin, waar de monniken enige recreatie vonden.
Via een klein schuifraam naast de deur kregen de monniken hun grof en eenvoudig voedsel. Slechts één keer per week op zondag werd hun eenzaamheid onderbroken.
Wat een contrast binnen deze grimmige, vochtige muren waar de kleine huisjes werden omgevormd tot klaslokalen, en de binnenplaatsen gevuld werden met lawaaierige, ravottende kinderen.

Het was donker toen we aankwamen en zagen die avond maar weinig van de instelling.
Het avondeten, een schamele maaltijd, werd gegeven in de lange, kale eetzaal.
Daarna kregen we koffie op de kamer van een overste die we bereikten langs een eindeloze gang waar slapende kinderen in hun bed verscholen lagen.

Ik ging vroeg slapen.
Mijn kamer was groot, leeg en koud.
Ik kroop gewoon tussen de dekens zonder mij uit te kleden waardoor het niet moeilijk was om ’s morgens in de vroege uurtjes op te staan om in de kapel de mis bij te wonen.
Deze had slechts een onverharde vloer en een paar ruwe houten banken, waar veel kinderen aan het bidden waren.
Na de mis vroeg de priester aan de commissaris van het A.R.C voor een beetje geld om de kapel op te knappen, en ik was in staat om een bijdrage te leveren voor een paar stoelen en gereedschap die het werk van de verpleegkundigen een beetje comfortabeler zou maken.
Ik was blij dit te doen, want ik verkoos mijn eigen werk aan het front met gewonde soldaten boven de constante strijd tegen kinderziektes tussen vochtige stenen muren van een klooster.

Ondanks verschillende gevallen van mazelen en buikloop zagen de vijfhonderd kinderen er over het algemeen gezond uit, en waren hun kleren netjes en proper.
Het voedsel was eenvoudig maar voldoende.
De verpleegsters, leraren en artsen, zowel de Amerikaanse als de Belgische, waren echt trots over de realisatie van deze modelinrichting voor kleine vluchtelingen uit een bezet land.
In de ochtend werden de kinderen verzameld op de grote binnenplaats, de jongens voor fysieke oefeningen, de meisjes om te zingen en te dansen.
Later zagen we hen terug in de klaslokalen, waar ze intelligent en enthousiast de vragen beantwoorden die de Rode Kruis bestuurder hen stelde.

In de namiddag marcheerden verschillende honderden leerlingen naar een hal en zongen voor ons in het Vlaams, Frans en Engels.

Na een aangename wandeling over de heuvels in de buurt van het klooster vertrokken we naar het treinstation in Pompadour.
Eens we onze plaats op de trein hadden ingenomen, zwaaide de Amerikaanse verpleegster die met ons uit het klooster was meegekomen en vertrokken we terug naar Parijs.
We zaten de hele nacht in een erg koud compartiment.

We verlieten Parijs op een dag in April.
Een stil en verlaten Parijs, met zandzakken over haar monumenten, enkele taxi’s en vele gesloten theaters.

Het was een mooie treinrit richting kust. De kerselaars stonden in bloei en de velden hadden een diep groene kleur. Le Havre – de verblijfplaats van de Belgische regering in ballingschap – was ons reisdoel waar we werden uitgenodigd door de familie CARTON de WIART – minister van Justitie – om enkele schoolkolonies voor kinderen uit ’niemandsland’ te bezoeken.

We werden meegenomen naar een prachtig casino waar de Belgische ambtenaren waren ondergebracht en verschillende kabinetsleden en ministers aanwezig waren. Daarna reden we naar Etretat – een bekende badplaats – waar we stopten bij een Amerikaans ziekenhuis voor Britse soldaten, gelegen in een prachtig domein tussen de kliffen met zicht op zee.

Het verblijf van mevrouw CARTON de WIART was in Harfleur, een oorspronkelijke zeehaven aan de monding van de Seine. De vrijstaande villa lag in een mooi omheind park van waaruit je de kerktoren van het dorp kon zien.

Mevrouw nam mij daarna mee naar een huis waar kinderen uit de frontstreek verbleven. Het was een charmante rit tussen pittoreske huisjes met rieten daken en Normandische koeien in uitgestrekte weiden. De schoolkolonie lag in een voormalig, nogal vochtig, klooster maar de kinderen zagen er gezond uit en te oordelen naar de geïmproviseerde kleren die ze droegen hadden we de indruk dat de zusters alles zeer economisch organiseerden. In de schoolkolonie was ook een afdeling waar men vilten slippers vervaardigde.

In de late namiddag bracht de minister en zijn echtgenote mij naar de stoomboot die mij over het kanaal tot in de haven van Southampton bracht”.

* Isabel Anderson was in 1917 enkele maanden werkzaam in hospitaal ‘l Ocean’ in De Panne en bracht in die periode bezoeken aan Maria van den Steen en Valentine Terlinden in Hôpital Elisabeth dat gedeeltelijk was verplaatst naar een annex op het domein ‘Couthoven’ te Proven.

01346

schoolklas in Wulveringem

“Op een dag ging ik op bezoek naar de Koneginnescholen. Er waren ongeveer 500 jongeren beneden de 17 jaar die verbleven in houten kazernewoningen met warm water in douches en badkamers, en waar alles netjes was. Kamers met gordijnen en buiten van deur tot deur tuintjes omrand met struiken….het geheel had een soort Kate Greenaway-look. In de mooie kapel waren standbeelden en relikwieën uit gebombardeerde kerken samengebracht.

Met uitzondering van de opzichter en de turnleraar was het onderijs in handen van nonnen. De meeste kinderen – slechts enkele waren ‘weeskinderen’ – kwamen uit Vlaamse gezinnen uit omliggende gemeenten. De moeders mochten ten allen tijde hun kinderen terug meenemen indien ze een huis bewoonden buiten de gevarenzone. De vaders waren allen in het leger. Ik bezocht enkele klaslokalen waar de kinderen voor mij liedjes zongen.

In vergelijking tot andere landen was de grote hoeveelheid brood die kinderen konden eten opmerkelijk. Ik was ontroerd door zoveel onschuld van deze blonde kinderen die zeer aanhankelijk waren, zelfstandig en veel beter gemanierd dat onze kinderen op die leeftijd”.