Paulinen/Poperinge

DAGBOEK Hoofdstuk 1  van Zuster A.M.Verhelst

Zoals de vorige jaren hadden we in 1914 de school heropend op 1 oktober (omwille van de hoppepluk in de maand september beginnen de scholen in Poperinge één maand later aan het schooljaar) alhoewel er vele leerlingen niet waren komen opdagen omwille van de grote drukte op de wegen en straten veroorzaakt door de ‘troepen’.

Maandagnamiddag 5 oktober was Poperinge aan de beurt met bezoek van een twintigtal Duitsers. De moeders kwamen verlegen en niet zonder reden hun kinderen terug ophalen want zij hadden al veel gehoord van die ‘kultuurmannen’. Enkele inwoners verlieten zelfs de stad.
De volgende nacht trokken enkele honderden Duitsers door de straten en dinsdagmorgen, hoewel nog enkele Uhlanen (Duitse lansiers te paard) in de stad verbleven, was alles rustig. Nochtans waren het slechts de kinderen die in de buurt van het klooster woonden die naar school durfden komen. De eerste dagen van oktober hadden wij reeds dikwijls mormelingen waargenomen van kanons in de verte en veel mensen van buiten het stadscentrum durfden hun kinderen niet sturen, vooral uit vrees voor de Uhlanen die hier en daar reeds in het omliggende waren verschenen, maar ook bang voor ongelukken. Men hoorde het geschut van langs om meer naderen. De achtste gingen de poppen voor goed aan ’t dansen, het was een gebulder dat horen en zien verging en geen wonder want men vocht op de Catsberg op een kleine 10 kilometer van Poperinge gelegen. De ruiten daverden door ’t geschut en hoewel het weer duister was kon men het kanonvuur zien tot in de stad. Geen ouders durfden het erop wagen om hun kinderen naar de school te zenden, men vreesde dat indien de Duitsers zouden verslagen worden zij langs Poperinge zouden terugtrekken en daar, vernederd over het verlies, hun woede zouden botvieren. Iedereen hield zich gereed en pakken en reiszakken die sedert lang gereed stonden werden nog eens nagezien. Bijna niemand werkte en de mensen hadden hun kleren aangetrokken voor de vlucht. Zoals voorzien werden de Duitsers verslagen en gelukkig trokken zij zich terug langs de andere kant en lieten Poperinge met rust. De gemoederen stilden op maandag.

  • (De Poperingenaar) Zaterdag 10 oktober: In den avond keerden alweer een zestal Duitsche soldaten naar stad terug, kochten, zonder te betalen, wat wintergoed en gingen vernachten in de herbergen recht over de Melkerij. 

Op 11 oktober kwamen weer enkele leerlingen naar school, doch jammer genoeg was het slechts voor enkele dagen.

  • Zondag 11 oktober: Het kanon buldert den gehele dag. De Duitschers hebben den Katsberg bezet en zich geïnstalleerd in het klooster. Eenige patrouilles doorkruisen nu en dan de stad.
  • Maandag 12 oktober: alweer kanongebulder langs de bergen. Engelschen en Duitschers leveren slag op den Katsberg. Al de bewoners komen vluchtend hierheen. ’s Namiddags komen er te Poperinge een groep franse jagers te peer toe en een mitraljeuze doorkruist stad en omtrek. Rond 4 ure vernemen Franschen, die op de markt staan, dat eene patrouille Duitschers langs de Doornstraat afkomen en misschien naar de stad komen. Onmiddelijk vatten er twee post langs weerskanten der Veurnestraat op de markt, een vijftal springen de trappen af bij de vaart langs den politiebureel en een paar achter het fruitkraam dat altijd op de markt staat. De Duitschers vertrokken te vluchtte over de velden langs Westvleteren-kalseide weg naar Elverdinghe-kalseide, namen de kiezelweg langs het Hof van Commerce en verdwenen tussen Reninghelst en Vlamertnghe.
  • Dinsdag 13 oktober: Alweer buldert het kanon met groot geweld. Fransche jagers houden de wacht rond de stad. Niemand is aan ’t werk. Rond 10.45 ure bezagen wij van het O.L.V.-wegeltje buiten stad de kerk op den Katsberg. Een tiental personen stonden daar nog en een franse jager te peerd. De slagen dreunden geweldig en zonder tusschenpoos. Opeens zagen wij van een tiental slagen het vuur over den berg vliegen en hoorden dan een knal der ontploffing. In den namiddag verwijderde zich ’t kanongebulder en volgens wij later vernamen had de Engelsen de Duitschers van den berg verdreven. De Engelsen waren ’s morgens met hunne kanonnen uit Boeschepe op den berg toegekomen en waren met geweld dezen opgeklommen.

Donderdag 15 oktober kwamen de Franse en Engelse troepen in onze stad. Door hun verschijning waren de groepjes Uhlanen die zich nog rond Poperinge bevonden gevlucht. Rond de middag kwam men ons verwittigen dat er soldaten moesten overnachten in de school.
Alhoewel we ons gelukkig voelden onze schoollokalen af te staan als verblijfplaats voor onze moedige bondgenoten, toch deed het ons hartzeer om de kinderen terug naar huis te moeten zenden. En voor hoelang?
In de namiddag kwamen enkele Engelse overheden de klassen bezichtigen om lokalen te kiezen voor zichzelf en hun soldaten. Vijf klassen zouden door hen in beslag worden genomen, de overige waren bestemd voor de Fransen.
Wat een leven en rumoer wanneer ’s avonds al die soldaten binnen kwamen en zelfs gedurende de nacht verstilde het gerucht niet. De poort moest  de ganse nacht openblijven en het was voortdurend in- en uitrijden van auto’s, karren, wagens en ruiters.
De vrijdagmorgen gingen wij allemaal samen naar de ‘congregatie-zaal’ gelegen op het eerste verdiep en van waaruit men de speelplaats goed kan zien. Deze laatste was in een kazerne herschapen, het krioelde van soldaten, Fransen en Engelsen liepen dooreen, hier en daar had men vuurtjes ontstoken en de koks bereidden naarstig het ontbijt. Was mij dat een wassen en plassen, vooral bij de Britten.
Er stonden verschillende Engelse autocars op de koer maar wat daar allemaal uit kwam was ongelooflijk, gerief en eetwaren bij de vleet: schone kachels om vuur te maken in open lucht, allerhande potten en pannen, schone stukken vlees, alle soorten van conservedozen met groenten en gelei, vis enz. Bollen kaas zo groot als wagenwielen, zij hadden waarlijk niets tekort.
Sommigen zegden al lachend onder elkaar “Zij hebben zeker de helft van Engeland mee”.
Maar wij hadden toch nooit kunnen denken dat soldaten zoveel zouden meebrengen om naar de oorlog te trekken.Terwijl de Engelse soldaten in ons klooster verbleven hebben wij een staaltje van de wreedheid van de oorlog gezien: een autocar was naar de vuurlijn gereden met levensmiddelen voor de strijdende soldaten, op haar terugweg was zij getroffen door een niet ontplofte obus maar die toch een van de leiders op de grond wierp. Zijn gezel begraafde het lijk ter plaatse en wanneer wij de auto ’s anderendaags zagen staan op de speelplaats was het voorste deel er erg aan toe. De ijzeren plaat boven het rechter wiel was volledig verwrongen en het houtwerk van de rugleuning was verbrijzeld, klompjes vlees en stukjes gebeente kleefden aan de zitbank en op de vloer en alle delen van de auto zag men bloedspatten. Wij kunnen bij het aan schouwen van dit afgrijselijke toneel dit nooit meer vergeten. Alhoewel wij later nog vele en zelfs wredere dingen hebben gezien, toch is de indruk nooit zo groot geweest als dit eerste droevige schouwspel. De Engelse soldaten hebben slechts een week in ons klooster verbleven, maar de dag van hun vertrek werden zij reeds vervangen door het personeel van de Engelse Ambulance die gevlucht waren na de beschieting van Veurne. De Franse troepen volgden elkaar op tot Allerheiligen, wanneer de Franse Abulanciers toekwamen en al de klassen in beslag namen.

Intussen kwamen er ganse karavanen vluchtelingen toe. Welke droevige stoeten om te aanschouwen: domende paarden aan hotsende wagens, schuimbekkende koeien aan piepende karren, kwijlende honden aan zware getrekken, hijgende mannen en vrouwen aan lastige steekkarren en kruiwagens. Zieken en ouderlingen in kussens en dekens gedoffeld liggende op rijtuigen, wenende moeders met krijsende kinderen, boeren met hun vee, geleide rijwielen vol geladen met verhuizingen, lieden uit alle standen sleurende aan pakken, zakken en kisten. In de ogen van al die mensen kon men doorgestane angst en schrik lezen alsook de diepe weemoed die hun hart toeneep.
“O wrede oorlog wat al rampen hebt gij niet uitgestort op ons schoon, lief Belgenland en zijn braaf volk.
En gij onbeschaamde Keizer! Aanzie de tranen van deze ongelukkige slachtoffers op hun droevige lijdensweg en klop op uw schuldige borst met een brandend mea culpa. Vrees de rechtvaardige hand Gods over uw wraakroepende verdrukking van arme weduwen en wezen!”
De ongelukkigste der vluchtelingen die wij in ons klooster geherbergd hebben zijn waarschijnlijk de oude gekwetste vrouwen uit het godshuis der zusters Godelieven van Ieper, het was hartverscheurend om zien: vijftien bejaarde mensen lagen daar volledig verminkt te klagen en te zieltogen, de ene was zijn arm kwijt, de andere een been, een derde een voet en een been, twee of drie waren krankzinnig geworden van schrik, gevaarlijk gekwetst en deden niets anders dan schreeuwen.
De geneesheer van de France Ambulanciers, alhoewel zij overbelast waren door het grote aantal gekwetste soldaten, hebben alles gedaan wat in hun macht lag om die ongelukkige vrouwen te helpen. Doch niettegenstaande de goede zorgen van de geneesheren en de toewijding van de zusters van het burgerlijk Gasthuis van Ieper die gekomen waren om ze bij te staan zijn er vijf in één week overleden. De overige werden overgeplaatst naar Frankrijk.

Ik mag dit hoofdstuk niet eindigen zonder te spreken over de Ambulancediensten: van Allerheiligen 1914 tot 26 april 1915 heeft de ene de andere opgevolgd, waarvan vijf Franse en twee Engelse. Wij hebben daar alle soorten ongelukkigen gezien, en hebben dikwijls in bewondering gestaan voor die moedige soldaten die hun verschrikkelijk lijden zonder morren of klagen verdroegen. Soms waren wij tot tranen toe bewogen bij zware gewonden die ijlend in de koorts kreunden om moeder. De gekwetsten hielden eraan te vertellen over hun familie en ons foto’s van hen te tonen, zij deden niets liever dan kogels, obus scherven enz. te laten zien die men uit hun wonden had gehaald. Vele, zeer velen zijn er in onze klassen overleden en allen uitgenomen de Mohammedanen en Protestanten hebben de Heilige sacramenten ontvangen. Hoe pijnlijk die soldaten te zien sterven in de volle bloei van ’t leven, op vreemde bodem, ver van bloedverwanten en vrienden. Aan U zij onze eeuwige dank, moedige bondgenoten die kwamen om België te helpen bevrijden van de wrede Duitsers! De goede God geve U de eeuwige rust tot vergelding van uw edele zelfopoffering!

Het klooster werd in Poperinge gesticht op 5 oktober 1805 op initiatief van Z.E.Heer K.J.VERHELST onderpastoor op de O.L.Vrouw parochie met de hulp van juffrouw JOZEFIEN DEVOS.
De zusters leefden volgens de geest van de H.Vincentius à Paulo en werden in de volksmond Paulientjes genoemd.In een oude brouwerswoning, eigendom van de stichteres, werd een school opgestart voor opvoeding en onderwijs aan arme kinderen en was in die tijd de enige school voor behoeftige meisjes in de stad. De kantschool ingericht vanaf de stichting kreeg in 1913 een gediplomeerde zuster/kantlerares en werd in datzelfde schooljaar erkend door de Belgische staat als technisch onderwijs.
In 1916 werd aan de kloostergemeenschap het bestuur van een schoolkolonie voor “Kinderen van de IJzer” te Campeaux-Barantin (Seine-Inférieure) aangeboden door het Belgische ministerie van Binnenlandse zaken.
In die periode verbleven de zusters – op de vlucht voor de oorlog – te Cagny en bestuurden twee van hen een school voor Belgische kinderen te Orbec bij Lisieux.
In mei 1919, na de sluiting van de schoolkolonies in Frankrijk komen enkele zusters terug naar België en nemen hun taken in het klooster en de school te Poperinge terug op.

Photo