Station Poperinge

23 april 1915

Een noodlottige dag in Poperinge.

Niet de ambulanceposten die voortdurend onder vuur lagen maar de gebeurtenissen op het stationsplein in Poperinge op 23 april 1915 lieten bij mij de meeste indruk na en herinner ik als de meest noodlottige dag.

Photo

Britse en New-Zeelandse troepen komen in Poperinge aan op 30 september 1917

Drukte in de omgeving van het station

“Om vijf uur in de namiddag van 22 april 1915 waren er angstaanjagende en verassende gasaanvallen begonnen gevolgd door artillerie gevechten. Een tot dan toe ongeëvenaarde wreedheid.
Ieper was op een paar uur tijd van de kaart geveegd en de Duitsers hadden de IJzer overgestoken.
In deze voor de geallieerden angstige uren, werden de Franse en Engelse legers plots over een groot deel van het front teruggedrongen.”

De volgende dag om drie uur in de namiddag stond Henri Sydnor Harrisson (een ambulancier van het Service Sanitaire Américaine uit Charleston U.S.A.) in de Ieperstraat tegenover het treinstation in Poperinge. Hij stond met verbazing te kijken naar het Engelse leger dat met duizenden te voet en te paard naar het front vertrokken met hun artillerie, kanonnen en munitiekoffers in vrachtwagens. 

“De hele namiddag lang. In een eindeloze mensenstroom stapten soldaten en reden wagens voorbij die verderop verdwenen in zijstraten buiten de stad.
Prachtig uitgeruste, zelfverzekerde en fysiek aantrekkelijk troepen: vooral de nutteloze cavalerie!, gebronzeerd, zelfverzekerd en klaar. Bereid om zonder gejammer te sterven.
Ik denk dat ze geen idee hadden van wat ze zouden gaan doen in de ’onderwereld’.
Aan mijn linkerzijde de Engelsen die vertrokken en aan mijn rechterzijde twee ontroerende mensenzeeën die aankwamen en zich met elkaar vermengden.
De Engelsen kwamen niet opgewekt en zingend van het slagveld terug.
Het waren vermoeide en stille schimmen in modderige laarzen die in ambulances strompelden.
Wij, verplegers van een hulppost, hadden dergelijke omvang met gewonden zoals op die dag in Poperinge nog nooit eerder gezien.
Hier lag nu het eindpunt en de thuisbasis van het Rode Kruis en van de eenheden van het Royal Army Medical Corps.
Hier was het crisiscentrum van alle hulpdiensten achter het front.
Uur na uur en dag en nacht, vervoerden Engelsen, Fransen en Amerikanen de gewonden en gekwetsten op en af.
De Engelse soldaten die in Poperinge aankwamen werden in het station goed verzorgd door een grote groep Engelse brancardiers die onophoudelijk en vakkundig in de weer waren.
Op een spoor achter het gebouw stond een Engelse Pullman stoomtrein klaar om te vertrekken richting Boulogne. Een erom lange ziekenhuistrein met stapelbedden in glanzend nikkel en witte lakens.
De Fransen hadden minder geluk.
Ze hadden ongetwijfeld over het algemeen een uitstekende service maar geen super-trein, …helemaal geen trein.
Het was vooral in de magazijnen van het station en het Hôpital d’Evacuation waar de uitgeputte soldaten terecht kwamen.
Gewonde ’tirailleurs’, Zouaven en Afrikanen werden in ambulances gezet of wankelden zonder toezicht tot aan het perron of zaten en lagen op het beton en het grint.
Niemand had de kracht om te klagen of te protesteren over zijn lot.
Dit was een bloedige wanorde die ik nog nooit ergens anders had gezien.
Hier moest je kreunen om te worden gehoord, hard snikken of hopeloos hoesten als gevolg van de ingeademde chloorgassen.
Voortdurend reden zwaar beladen ambulances voorbij.
Nog een en nog een.
Links vertrokken soldaten, rechts kwamen ze aan.
De oorlogsmachine in twee verschillende bewegingen en twee verschillende ervaringen in een beeld samengevat.
Maar die dag was er nog een ander ‘detail’ in dit oorlogstafereel.
Misschien veel menselijker dan de georganiseerde machine. Maar vooral zieliger.
Achter mij lag er een pleintje dat overspoeld was met vluchtelingen en iets verder in het station, naast de ziekenhuistrein, stond nog een lange trein klaar.
Een trein voor de daklozen en weduwen van deze oorlog.
Op dit ogenblik opende men de poort die een duwen en trekken veroorzaakte bij de oudere mannen, vrouwen en kinderen die zich door de ingang wurmden op weg naar een onbekende bestemming.
Dit waren mensen die gisteren nog hun eigen huis bewoonden in een dorp met een bloeiend verenigingsleven en een eigen organisatie.
Abrupt gescheiden van dit alles waren ze terecht gekomen in een bewegende onpersoonlijke massa die stond te drummen voor een ticket.
Ik liep naar het perron naast de overvolle trein waar een klein groepje was blijven buiten staan. Een jongen, een oude verdwaasde man en vier in het zwart geklede vrouwen.
Deze eenvoudige boeren met hun huisraad in een tafelkleed gewikkeld stonden te wachten op iemand uit hun gezelschap die ze sinds gisterennacht misten.
Ze vertelden dat ze van Boezinge kwamen waar ze bij familie verbleven en tot gisterenavond veilig waren.
Ze waren niet van Boezinge afkomstig, maar van een klein dorpje, een twintigtal kilometer verderop, waar ze in oktober 1914 door de Duitsers werden weggejaagd.
Twee maal op de vlucht en nu waarheen?
Ik stelde de vraag.
Een van de vrouwen zwaaide met haar armen en antwoordde stoïcijns ’to France’.
Ik keek op en probeerde enkele gemeenplaatsen op te sommen maar kreeg geen antwoord van de vrouwen die mij plotseling met in tranen gevulde ogen stonden aan te staren”.
HENRI SYDNOR HARISSON, een Amerikaans schrijver, was gestationeerd op “Petit Château” in Elverdinge.