Kunstprojecten

 

EXILIUM-web.jpgPROJECT 14-18

Op de hoek van de Deken De Bolaan en de Korte Reningelststraat in Poperinge werd onlangs het memoriaal “EXILIUM” geplaatst.

Dit kunstwerk herinnert ons aan de honderden Poperingse kinderen en duizenden jongens en meisjes uit de Westhoek die naar een schoolkolonie in Frankrijk of Zwitserland werden geëvacueerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Kinderen waren ook toen de eerste slachtoffers van het oorlogsgeweld.

Door de spoorwegverbinding met Hazebrouck en de tramlijn naar Veurne was Poperinge, samen met Adinkerke, het verzamelpunt voor leerplichtige kinderen – “Les enfants de l’Yser” – die vrijwillig, of soms verplicht, vertrokken.

Het kunstwerk dat een plaats kreeg op de oude spoorwegbedding Poperinge-Hazebrouck, is ingeplant in de nabijheid van het voormalige Elisabeth-hospitaal dat georganiseerd werd op het kasteel van vrederechter d’Hondt aan de steenweg op Reningelst en van de school van de zusters Benedictinessen waar kinderen, in afwachting van hun vertrek, lager onderwijs volgden of ingeschreven waren in de “spellewerkschool”.

Door zijn vorm verwijst EXILIUM naar een houten noodwoning of “barak” waarvan de twee zijgevels werden uitgewerkt in “kant”. In die tijd was kantwerk een belangrijk aanvullend inkomen voor veel gezinnen en een keuzevak in schoolkolonies voor meisjes.

Wanneer in het voorjaar van 1915 de meeste grote gebouwen in de binnenstad van Poperinge werden opgeëist om te worden ingericht als hulpposten, kantonnementen voor soldaten van geallieerde troepen en ambulance eenheden, had dit ernstige gevolgen voor de continuïteit van het onderwijs. Door de achteruitgang van de levensomstandigheden in de regio’s achter het front beslisten de Belgische autoriteiten over te gaan tot de geleidelijke evacuatie van leerplichtige kinderen.

Nog voor deze evacuaties daadwerkelijk plaatsvonden, werden ook individuele maatregelen getroffen. Wanneer op zondag 25 april 1915 het burgerlijk hospitaal aan de Gasthuisstraat werd getroffen door een bominslag waarbij 3 zusters het leven lieten, beslisten de Gasthuiszusters die ook werkzaam waren in twee instellingen voor weeskinderen en bejaarden, om te vluchten. Tijdens de daaropvolgende nacht van maandag op dinsdag sliepen de zusters en de jongens uit het Sint-Vincentiusinstituut tijdens de aanhoudende bombardementen in de kelders van hun instituut aan de Boeschepestraat (nu Oudstrijdersplein). Dinsdag in de vroege morgen vertrokken drie zusters met de jongens te voet tot halfweg de steenweg naar Abele. In de namiddag om drie uur, terwijl de stad opnieuw werd gebombardeerd, werden ook 29 ouderlingen met voertuigen naar Abele gebracht waar ze om vijf uur, samen met de jongens, op de trein naar Hazebrouck zouden stappen. Na een noodgedwongen omweg via Rouen kwamen de bewoners van St.-Vincentius op donderdag aan in Parijs waar een slaapplaats werd aangeboden in het voormalige seminarie van Saint-Sulpice. De 70 jongens en 2 zusters werden op zaterdag 1 mei naar Gare de Lyon gevoerd waar een trein klaar stond om hen naar Montigny-sur-Loing, 77 kilometer ten zuiden van Parijs, te brengen. Daar was opvang voorzien voor hen. Voor de meisjes, zusters en bejaarden uit het St.-Michielsinstituut aan de Werfstraat die samen met dezelfde trein uit Hazebrouck waren vertrokken, was een gebouw in Sèvres beschikbaar. Zowel de “Roboutjes” uit Sint-Vincentius als de “Zwartmutsjes” uit Sint-Michiels werden opgevangen door “Children of Flanders Rescue Committee”, een hulporganisatie opgericht door de Amerikaanse schrijfster Edith Wharton.

Sinds begin april 1915 was de Schotse verpleegster Georgie Fyfe een van de belangrijkste personen die betrokken was bij de evacuatie van kinderen uit de Westhoek. Dankzij de steun van koningin Elisabeth had zij contacten met het Zwitserse Centrale Comité voor hulp aan Belgische vluchtelingen, waardoor de meest kwetsbare kinderen opvang kregen bij gastgezinnen. Om de evacuaties te kunnen organiseren had Georgie Fyfe een opvangplaats ingericht in het rusthuis van Watou aan de steenweg op Poperinge, waar de kinderen in afwachting van hun vertrek konden verblijven. Van 1915 tot 1918 vertrokken een twintigtal treinkonvooien uit de Westhoek. Zij brachten meer dan 1.000 kinderen in veiligheid. Een opmerkelijk konvooi was dit van halfweg mei 1916 waarbij 16 jongens uit Poperinge vertrokken naar Lausanne waar ze werden opgevangen in “Villa Servan” gelegen in de wijk Ouchy.

Sinds april 1915 werden ook tientallen kinderen in Franse schoolkolonies opgevangen door de hulporganisatie “Children of the Frontier”. Dankzij de samenwerking met Maria van den Steen en Louise d’Ursel die in het kasteeltje van vrederechter d’Hondt een burgerhospitaal bestuurden en ook kinderen evacueerden uit de omliggende dorpen, kregen de jongens en meisjes opvang bij de Frans-Amerikaanse hulporganisatie.

Na de gasaanvallen van 22 april 1915 nabij Steenstraete besliste de Belgische overheid om massaal over te gaan tot de evacuatie van kinderen uit het onbezette deel van de Westhoek naar schoolkolonies in de omgeving van Parijs en Normandië die ze zelf bestuurde. Tussen mei 1915 en het einde van de oorlog werden hiervoor meer dan 60 gebouwen, waaronder leegstaande kloostergebouwen, kastelen of hotels, ingericht. Wanneer de beschikbare opvang bij Zwitserse gastgezinnen uitgeput was, besloot ook het Amerikaanse Rode Kruis om vijf schoolkolonies, gefinancierd door The Rockefeller Foundation op te starten in de omgeving van Fribourg.

Honderden jongens en meisjes uit Poperinge en deelgemeenten kwamen tijdens de Eerste Wereldoorlog verspreid terecht in schoolkolonies van verschillende organisaties. Wanneer in het voorjaar van 1918 Poperinge en de omliggende dorpen verplicht werden ontruimd, vertrokken vanaf 22 april dagelijks kinderen naar de schoolkolonie van de Belgische overheid die ingericht werd in het Casino van Pourville-sur-Mer. Méér dan de helft van de 200 jongens die in Pourville-sur-Mer verbleven, waren afkomstig uit Poperinge of een deelgemeente.

Bij het onderwijzend personeel waren ook enkele Poperingse leerkrachten van de gemeenteschool aan de Komstraat. Voor de algemene organisatie na schooltijd werd de hulp ingeroepen van zusters uit de wijk ’t Vogeltje, “Paulinen van buiten ‘t stad”. Zij werden op 1 november 1918 vervangen door zusters Augustinessen.

Exilium werd gerealiseerd door de werkgroep Lady-Kant in opdracht van de Stad Poperinge met steun van de Provincie West-Vlaanderen.