Relief for Belgium

Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog was het Amerikaanse Rode Kruis een kleine organisatie die nog steeds in het proces van ontwikkeling van zijn identiteit en programma’s was. Toen de Verenigde Staten op 6 April 1917 de oorlog tegen Duitsland verklaarde, begon de organisatie aan een periode van buitengewone groei. Tegen de tijd dat de oorlog eindigde was het Rode Kruis uitgegroeid tot een grote internationale humanitaire organisatie met een sterk leiderschap. De organisatie steunde materieel en financieel een aantal schoolkolonies en waarborgde samen met andere hulporganisatie de overlevingskansen van deze tijdelijke instellingen.

kolonie St.-Paër

schoolkolonie St.-Paër

AMERICAN RED CROSS

VOORBEREIDING

Met goedkeuring van de Amerikaanse Regering vertrok een commissie van het Amerikaanse Rode Kruis in juni 1917 onder leiding van GRAYSON M-P.MURPHY met 17 leden vanuit de haven van New York naar Europa. Onder de leden van deze commissie die op 10 juni 1917 in Bordeaux aankwam bevonden zich: Luitenant-kolonel ERNEST P. BICKNELL, voormalig nationaal directeur van het Amerikaanse Rode Kruis, die samen met majoor JOHN van SCHAÏCK. Jr. het departement “Relief for Belgium” zou besturen.

van SchaÏck schreef:

“We gingen langs de Marne en zagen de noodhulp en het wederopbouwwerk ‘Hulpcomité voor slachtoffers’ van de Engelse Quakers. Vandaar trokken we naar de Somme en de Aisne rond Noyon, Ham, Nesle en Roye. We gingen naar de Britse Zone: Calais, Boulogne, St. Omer, Amiens, Peronne, Bapaume en Bray. We trokken met de motor naar Le Havre voor een bezoek aan de Belgische regering en naar De Panne voor een bezoek aan het Belgische front. 

Naast alle vernietiging zagen we ook het hulpwerk van de Franse en Belgische overheid en talloze privé organisaties en verschillende samenwerkingen tussen organisaties onderling. We stelden natuurlijk ook rivaliteit vast tussen verschillende groepen. We werden hoe dan ook hartelijk verwelkomd en steeds opnieuw gevraagd om de samenwerking tussen de verschillende organisaties te bevorderen.

Wanneer we onze opdracht in Frankrijk opstarten stelden we vast dat de problemen  in België dringender waren en afzonderlijke aandacht vereisten.

Op onze reis ontdekten we een andere België: een vrij niet bezet België met nog 75.000 inwoners, in schril contrast met bezet België. Er waren 250.000 Belgische vluchtelingen in Frankrijk, 180.000 in Engeland, 30.000 in Zwitserland en 80.000 in Nederland. De Belgische regering had van de Franse overheid een asielplaats gekregen in Sainte Adresse – Le Havre (Seine-Inférieure), terwijl de koning en koningin  in De Panne verbleven en het Belgische leger in de loopgraven aan de IJzer zat .” 

Bij hun aankomst in Parijs werden de departementen Civil Affairs en Military Affairs opgericht.

Het departement Civil Affairs met aan het hoofd Homer Folks werd opgedeeld in vijf bureau’s:

  • the Children bureau
  • the bureau of refugeeees and relief
  • the bureau of tuberculosis
  • the bureau of warzone
  • the bureau for reëducation of mutilés

OPDRACHTEN children bureau

In de Rode-Kruis kantoren van Parijs las de graaf de MONREUIL op 9 augustus 1917 een memorandum voor waarin hij aandacht vroeg voor de schoolkolonies met Belgische kinderen in het departement Seine-Inférieure. Maar ook voor de vele honderden nieuwe vluchtelingen die nog dagelijks aankwamen of verwacht werden vanwege de recente militaire operaties in Vlaanderen. 

Onmiddellijk maakte BICKNELL afspraken voor een bezoek aan PAUL BERRYER, Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in Le Havre om de situatie te bespreken. In Le Havre ontmoette VAN SCHAICK een delegatie waaronder drie mensen die voorbestemd waren om nauw met hen samen te werken: BERRYER, BRAND WHITLOCK en mevrouw HENRY CARTON de WIART echtgenote van de Minister van Justicie.

Voor ze Rouen en later Le Havre bereikten trokken ze door Normandië waar ze in schoolkolonies van de Belgische overheid honderden kinderen uit de frontstreek aantroffen. In Yvetot, halfweg tussen Le Havre en Rouen, had de Belgische overheid de heer OLBRECHTS gestationeerd die de delegatie op zondag 12 augustus 1917 meenam voor een bezoek aan de schoolkolonies van Yvetot, Caudebec, Saussay, Malaise en Ouville-l’Abbaye. De kinderen waren goed gekleed, goed gevoed en werden verzorgd door nonnen van verschillende religieuze ordes met hier en daar een priester als leraar of aalmoezenier voor een groep van schoolkolonies. Ze ontdekten de problemen voor het verkrijgen van melk voor jongere kinderen en de problemen om de kinderen van kledij te voorzien.

In St.-Illiers-le-Bois vertelde OLBRECHTS welke inspanningen er werden gedaan om de fundamentele beginselen van de landbouw aan te leren, te tuinieren en voorraad op te slaan. Ze hadden kippen, koeien, schapen, varkens en vier trekpaarden nodig. Ze wilden voedsel produceren voor zichzelf en andere schoolkolonies. De voedselsituatie was over het algemeen beter in de Seine-Inférieure dan in de regio rond Parijs of in minder vruchtbare regio’s van Frankrijk. Het was een streek van boomgaarden en graanvelden, tuinen en weilanden.

De kolonies werden op twee manieren ondersteund:

  • met een toelage van de Franse overheid die dezelfde was als voor alle vluchtelingen: 1,25 Franse frank per dag voor volwassenen en 50 centiem voor kinderen. Zonder onderscheid tussen Belgen of Fransen
  • met financiële middelen van het Belgische Ministerie van Binnenlandse Zaken die voortkwamen uit fondsen die het van over de hele wereld ontving. 

Na een kort gesprek in Le Havre drong BERRYER aan om de frontstreek te bezoeken. We bezocht de verwoeste dorpen aan de achter de Belgische, Franse en Britse vuurlinies waar nog burgers leefden. We werden er rondgeleid door JEAN STEYAERT, commissaris van het arrondissement Veurne-Diksmuide die tot het einde van de oorlog één van onze naaste medewerkers werd.

Op 15 augustus 1917 schreef van Schaick vanuit De Panne zijn verslag aan het hoofdkwartier van het Rode Kruis:

Indien De Panne moet worden ontruimd zullen vier à vijfduizend burgers op een totaal van elfduizend worden geevacueerd  De anderen zullen op eigen kracht vertrekken. Kinderen beneden de drie jaar werden nog niet geëvacueerd enkel de kinderen van drie tot vijftien. Ze worden naar een soort vluchthuizen gebracht en per vijftig geevacueerd. Het werk in de schoolkolonies rond Rouen en Le Havre ligt in handen van vele katholieke zusters die goed werk verrichten.

Ik ben ervan overtuigd dat de Minister van Binnenlandse Zaken het werk goed beheert.  Zijn afgevaardigde in Yvetot is een bekwaam advocaat. Mevrouw HENRI CARTON de WIART is beheerder van de ‘vestiare’. De Franse sous-prefet van Abbeville, die zich ontfermd over de schoolkolonies in Cayeux en Nouveau Brighton, heeft jarenlange ervaring met dit soort werk.” 

17 augustus 1917, ter aanvulling van dit verslag stelde van SCHAICK aan E.BICKNELL voor om te beginnen met de inrichting van een kinderkolonie op een boerderij nabij het front, twee nieuwe schoolkolonies langs de kust en een magazijn in Duinkerke om dringende noodhulp te kunnen leveren. Hij stelde ook voor om sommige gezelschapsspelletjes en speelgoed naar de schoolkolonies in Normandië te brengen.” 

Op 20 augustus 1917 besliste majoor MURPHY dat E.BICKNELL en J.VAN SCHAICK de afdeling Relief Departement for Belgium zouden besturen en nauw samenwerken met de Belgische overheid. Om nog efficiënter te werken, werd kort daarop besloten om de Commission for Belgium op te richten met Bicknell en van Schaick als bestuurders.

THE CHILDREN’S COLONIES / Colonies Scolaires Belges en France

In Frankrijk en niet bezet België vond het A.R.C. allerlei soorten van hulporganisaties voor kinderen: Colonies Scolaires Belges, Kinderen van de Grens, Kinderen van Vlaanderen, Le Foyer Ecossais van miss FYFE, Kinderen van de Leie en Infant Consultations van Mevrouw HADEN GUEST. Het grootste aantal Belgische kinderen die buiten België verbleven werd opgevangen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken of stonden onder de bescherming van koningin Elisabeth.

Er waren in Frankrijk drie belangrijke groepen van Schoolkolonies:

  • ongeveer 3.000 kinderen in en rond Parijs onder toezicht van EMPAIN en BRUNET
  • meer dan 6.000 kinderen in de Normandische regio’s Rouen en Le Havre, onder toezicht van OLBRECHTS en RAMAECKERS
  • in de regio langs de kust tussen Dieppe en Calais.

Er waren ook hier en daar, verspreid over Frankrijk, meerdere kolonies die een nieuwe locatie moesten opzoeken omwille van de evolutie van de oorlog. Zo ontstonden nieuwe schoolkolonies in Auvergne, Bretagne, Corrèze, enz…

Elke kolonie was uniek en had zijn eigen werkmethodes. Schoolkolonies hadden meestal een bezetting van 80 tot 100 kinderen. Sommigen waren groter, sommige kleiner. De uitgave per kind per dag in een kolonie was 70 centiem, later wanneer de prijzen stegen werd de uitgave 1,25 F.Franc per dag.

Wanneer de minister, een bisschop of het Amerikaans Rode Kruis langs kwam, was er bijna altijd een receptie waar de kinderen zongen en de weldoeners of organisaties verwelkomden met een geschenk. Vooral de archaïsche onderwijs methoden zorgden voor heel wat discussie onder de Belgische regeringsleiders.

Het was een moeilijke opgave geweest om te zoeken naar vestigingsplaatsen: lenen van kastelen, gebruik van verlaten gebouwen van religieuze ordes, door de Franse regering ter beschikking gestelde scholen of openbare gebouwen en het huren of lenen van hotels langs de kust.

Een van de eerste beslissingen van het A.R.C. was de aankoop van een aantal koeien om het aanbod van melk in de schoolkolonies te verhogen. We wilden koeien van een Normandische ras met een waarde van 900 tot 1000 Franse frank aankopen, maar een Parijse handelaar vond Bretoense koeien voor 500 frank. De kleine wilde dieren gaven praktisch geen melk en moesten met verlies worden doorverkocht. Mooie grote Normandische koeien namen daarna hun plaatsen in.

Het A.R.C. zag snel in dat sommige van de schoolkolonies moesten voorzien worden van speelgoed, en kochten met een eerste bedrag van 2.000 F.F. speelgoed aan. Voetballen, honkballen, cricket spel en poppen moesten helpen in de opvoeding van de kinderen, het verdrijven van de eenzaamheid en de ellende in sommige schoolkolonies.

De El Paso (Texas) afdeling van het Rode Kruis verzond in de herfst van 1917 vijfhonderd U.S.Dollar om kerstgeschenken te kopen voor kinderen. Het geld kwam te laat voor het kerstfeest maar men kocht met nieuwjaar taarten en chocolade voor 3.810 kinderen in 33 kolonies.

Veel omvangrijker en belangrijker was de verdeling van duizenden dollars kleding in de schoolkolonies. De kloosterzusters leerden de meisjes naaien en het A.R.C. kocht naaimachines voor 20 tot 30 kolonies. Om zelf hun kledij te kunnen herstellen of nieuwe uniformen te maken.

In St.-llliers-les-Bois, ongeveer zestig kilometer van Parijs, had de minister een schoolkolonie opgestart om de oudere jongens landbouw en handel aan te leren. Het A.R.C. hielp samen met de jongens bij het installeren van elektriciteit om de gebouwen van verlichting te voorzien en water op te pompen. We investeerden ook in het onderwijzen van veeteelt en kochten voor 21.000 F.F. schapen, varkens, koeien en paarden.

In de schoolkolonie van Cayeux-sur-Mer aan de kust tussen Dieppe en Boulogne bij de monding van de Somme, installeerden we drie noodwoningen (barakken) van 18 op 100 meter voor de opvang van nieuwe vluchtelingen uit de frontstreek.

ONAFHANKELIJKE SCHOOLKOLONIES

Er waren ook enkele meer onafhankelijke/privé schoolkolonies die niet als Colonies Scolaires Belges werden ingedeeld.

Twee hiervan waren opgericht in Wisques, waar meisjes in een oud kasteel van de graven van Wisques verbleven, en in Wizernes voor jongens. Hier verbleven weeskinderen die uit Ieper en omgeving waren weggevlucht.

De schoolkolonies van Wisques en Wizernes werden beheerd door de hulporganisatie Aide Civile Belge, maar later geholpen door de Belgische minister van Binnenlandse Zaken. Hun grootste vriend en beschermheer was een Engelse Quaker, adjudant MORDEY van de The Friends Ambulance Unit. Wizernes moest uiteindelijk (wegens de dreigende oorlog) worden geëvacueerd naar Joué-les-Tours, ten zuiden van Parijs. Het A.R.C. steunde deze kolonie financieel over een periode van vele maanden met schoenen, kleding, voedsel en een ‘barrak’ voor het opstarten van een handelsschool. 

Het A.R.C. kocht een barrak en beveiligde het militaire ziekenhuis op het kasteel van Recques in de buurt van Montreuil-sur-Mer op vraag van het Belgische Ministerie en stond in voor de voedselvoorraad van de vijfhonderd extra kinderen die in de lente van 1918 aankwamen. De eerste kinderen hadden de schoolkolonie in Calais moeten ontvluchten. Recques was een van de kolonies die volledig werd gefinancierd door A.R.C.

SCHOOLKOLONIES IN DE WESTHOEK

Een ander veel besproken project voor kinderen, maar volledig gerechtvaardigd door de gebeurtenissen, was de bouw van een schoolkolonie in een klein dorp nabij de Franse grens in Leisele. Met de hulp van JEAN STEYAERT, arrondissementscommissaris van Veurne, kocht A.R.C. tien houten barakken voor 150.000 F.F. in Zwitserland die per spoor naar Veurne werden vervoerd. In de lente van 1918, tijdens een verschrikkelijke beschietingen over de velden van Veurne en Alveringem, kwamen honderden volwassenen en kinderen op zoek naar onderdak. De schoolkolonie werd eerst als een tijdelijke verblijfplaats voor vluchtelingen en vervolgens voor enkele maanden als een vluchtelingenkamp met 250 volwassenen en 150 kinderen gebruikt. Het Amerikaanse Rode Kruis heeft in Leisele nooit een schoolkolonie kunnen realiseren zoals ze had gepland.

Een Schotse dame, GEORGIE FYFE, verbleef drie jaar nabij het front om er kinderen te evacueren. Ze was moedig als een leeuwin en intelligent maar liet zich niet bevelen door militaire discipline. Ze werd in 1918 door de Britten uit het gebied weggestuurd. Het Amerikaanse Rode Kruis hielp haar met tweeduizend frank per maand en vierduizend frank kleding voor haar kolonie te Neuilly-sur-Seine.

Alle soorten organisaties die zich voor kinderen inzetten vroegen om hulp. We hebben elke mogelijk vorm van steun gegeven, van het bouwen van een klein hospitaal tot een schuilplaats voor madame ROLIN in De Panne, een crèche voor moeders die munitie maken in Graville tot grote steun voor grotere schoolkolonies zoals Recques en Le Glandier in het departement Corrèze.

Het effectief repatriëren van kinderen uit de schoolkolonies in Frankrijk begon in maart 1919. De kinderen werden eerst naar Parijs gebracht van waar ze iedere morgen om 8u30, in groepen van honderd, naar België vertrokken om de volgende dag in Adinkerke aan te komen, sommigen werden daarna tijdelijk ondergebracht in de schoolkolonie van Vinkem.

Pouponnière van Fontenay-aux-Roses te Sainte-Barbe-des-Champs

Refuge Franco-Belge – Pouponnière van Fontenay-aux-Roses in het voormalige Collège Sainte-Barbe-des-Champs