Surgeon H. Souttar op de vlucht

Veurne was reeds vanaf oktober 1914 ingericht als garnizoensstad van de geallieerden waar scholen en kloosters ingericht werden als veldhospitalen. Tijdens de slag om de IJzer, die begon op 18 oktober, werden veel hulpdiensten verplicht de stad te ontruimen en belanden zij in de hospitalen van het Franse Duinkerke of Poperinge, de enige nog relatief veilige stad in niet bezet België.

.Photo kopie 2

Op deze pagina lees je het verhaal van dokter Henri Souttar die, omwille van de hevige beschietingen in Veurne, het bevel kreeg om samen met zijn eenheid naar Poperinge te vluchten.

Henry Sessions Souttar kreeg in 1914 een opdracht als Surgeon-in-Chief in het Belgium Field Hospital. Zijn opdracht begon in Antwerpen en vanaf oktober 1914 in Veurne waar hij in het Bisschoppelijk College een hospitaal inrichtte en waar ook Henri Munro’s Flying ambulance zijn uitvalsbasis had. Het hospitaal had een bezetting van 8 dokters en 25 verpleegsters. Einde 1914 was hij een van de dokters die in Veurne van 5 tot 10 december samenwerkte met Marie Curie. Curie was samen met haar dochter Irene naar Veurne gekomen met de RX-wagen ‘Voiture E’. Zij onderzocht Belgische en Franse militairen en één Duitse soldaat in opdracht van het Franse leger. Bij de 151 onderzoeken waren ook meerdere burgerslachtoffers.

Vluchten naar Poperinge:

Karren, kruiwagens, kinderkoetsen, en ieder voertuig met wielen was bezet met een opeengestapelde huisraad. Kleine kinderen, oudere mannen en vrouwen, geen van hen wetende waar of naar welke eindbestemming hij op weg was. Een blinde vlucht in de duisternis van het onbekende…….Onze opdracht was naar Poperinge vluchten, een kleine stad op ongeveer vijftien mijl ten zuiden van Veurne richting Ieper. De eerste tien mijl reisden we langs de hoofdweg, een mooie laan tussen hoge bomen, en een van de belangrijkste verkeersaders van België. We maakten hier voor het eerst kennis met Afrikaanse troepen die in hun heldere gewaden een vleugje kleur toevoegden aan de anders grijze omgeving. Ze waren gelegerd langs de kant van de weg en gaven de indruk lui te genieten rond hun kampvuur. 

In Oostvleteren splitste de hoofdweg om voor de komende zes mijl te rijden langs slechte landwegen waarop ons lichaam rammelde en kreunde. Er was niets meer te bespeuren van de verschrikkingen van een oorlog. Rustige slapende dorpen, als in de districten van ons eigen land, verschenen met regelmaat, en ‘welvaart’ was een voor de hand liggende gedachte in dit bosrijke en glooiende platteland. We waren in een van de grote hopperegio’s en het contrast met het vlakke en onbeschermde land rond Veurne was opvallend. Men zou zich in de beschutte hoppestreek rond Kent wanen. 

Kleine kinderen, druk in hun spel, keken verbaasd op wanneer we voorbij reden. Onze reactie op hun begroeting was vermengd met een stil gebed omdat ze gespaard mochten blijven van het vreselijke lot dat hun broers en zusters in bezet België was overkomen. De contrasten van een oorlog waren enorm. Hier spelen de kinderen op de weg terwijl het vee langzaam zijn weg naar huis zoekt en wij van tien mijl verder het gebulder van kanonnen horen. Wetende dat op die vernielde velden mannen vechten tegen een wrede vijand in een van de bloedigste veldslagen uit de oorlog.

Op de Grote Markt in Poperinge was er een overweldigend schouwspel bezig. Uniformen van iedere denkbare vorm en kleur stonden schouder aan schouder. Ambulancevoertuigen, wapens, munitie, tram’s en versierde paarden lijken opgeslorpt in een onontwarbaar kluwen. Een eenheid van de Franse cavalerie in heldere blauwe en zilveren uniformen staat opgesteld aan één kant van het plein, geduldig wachtend op hun opdracht om hulp te bieden aan hun kameraden aan het front. 

Elke hoek van het plein was gevuld door een groot aantal soldaten. Het leek onmogelijk dat we hier overnachting konden vinden.

We waren heel blij dat we op onze zoektocht ‘madame’ hadden meegekregen die het woord mislukking of onmogelijk niet kende. Anderen zouden vertrekken zonder bed of slaapplaats, maar wij niet. Op wonderbaarlijke wijze wisten we aan te schuiven voor een warme maaltijd. We waren niet misleid!

Nadien, in een meisjesschool, was ieder verplegend personeelslid snel en comfortabel ondergebracht terwijl wij in het bijgebouw van het klooster een plaats kregen. Opgerold in onze dekens en met onze tassen als hoofdkussens, sliepen we die nacht zo goed als in onze eigen comfortabele bedden in Engeland. 

Er was op de binnenplaats voldoende ruimte voor onze zwaar beladen ambulances en de voorraad die we hadden meegebracht. De grote pomp was een welgekomen vooruitzicht want we had heel wat vuil verzameld gedurende de voorgaande twaalf uur. Langs de kant van de pomp keek een levensgroot beeld van Onze Lieve Vrouw van Lourdes, schitterend in blauw en goud met een medelijdende glimlach, neer op een beeldengroep met pelgrims van wie er één een klein kind in haar armen draagt. Een uitgesleten steen gaf een idee van het aantal mensen die haar reeds om hulp hadden verzocht.

We hadden vele uren honger geleden. Terwijl we onze taak deden bij het uitpakken van de kleine voorraad levensmiddelen die wij hadden meegebracht, had ‘madame’, slim zoals altijd, aan de rand van Poperinge een wat vreemd caféetje ontdekt waar we van de eigenaar, tegen een kleine vergoeding, gebruik mochten maken van de keuken. Daar zitten we momenteel allemaal rond drie tafels en drinken we koffie, zoals we zelden had geproefd, en eten van een vreemd, onopvallend, maar over het geheel genomen heerlijke maaltijd. 

Er waren twee kleine kamers, één met bar en kachel, de andere met slechts een tafel. Bij de kachel stond een dame, van wie we alle romans hadden gelezen, spek te bakken, en als ik zeg dat ze net zo goed romans schrijft als ze spek bakt is dit inderdaad met zeer veel lof… zo dachten wij toen………Er was één schaduwzijde bij het schouwspel door de verschrikkelijke ontdekking dat we een grote doos met worst hadden achter gelaten in Veurne. Maar ‘madame’ was door dit voorval niet ontmoedigd en troostte ons met een heerlijke salade met koekjes azijn en olie. En dat doet me denken aan een merkwaardig voorval in Veurne. Enkele dagen terug was de grote fles met Castor-olie verdwenen. Uiteindelijk werd ze ontdekt in de keuken waar ze voor enkele dagen haar plicht had gedaan als slaolie! 

We hadden niet alles kunnen meebrengen en sommigen wilden dat twee van ons, laat in de nacht, terug naar Veurne zouden gaan. Het was een heerlijke nacht met het voordeel van een duidelijk zichtbare weg. We reden naar het noorden, waar de hemel was verlicht door de flitsen van kanonnen bij Nieuwpoort en Diksmuide, terwijl we in de verte hun saai gebulder konden horen. Langs de weg waren Turken aan hun kampvuur gelegerd. Als donkere vormen ineengedoken was dit een pittoresk schouwspel. Halfweg de weg naar Veurne was de weg verlicht door een auto die vuur had gevat en in het midden van de weg stond. Op de terugweg zouden we slechts een massa van verwrongen ijzer zien. Het duurde lang na middernacht toen we het ziekenhuis in Veurne bereikten, ……..We waren blij wanneer we de voorraad die we nodig hadden voor onze terugrit naar Poperinge hadden verzameld en alles in de auto lag.

De volgende ochtend in een statig herenhuis, we noemden het “het stadhuis van Poperinge”, vernamen we dat de koningin, met haar gebruikelijke bedachtzaamheid, een gebouw voor ons had laten zoeken waar we een nieuwe opstart zouden kunnen maken. Gravin van den Steen kwam ons vertellen dat ze hoopte om binnenkort een plaatst, in een school of klooster, ter beschikking zou kunnen stellen. 

De volgende dag hoorden we echter dat de situatie enigszins was gewijzigd, en kregen we een bevelschrift van de heer Melis, de chef van de medische staf, met richtlijnen om terug te keren. Een paar uur later waren we opnieuw in Veurne om het werk in ons huis verder te zetten.

Onze expeditie naar Poperinge was een beklijvende ervaring geweest. De dag voor ons vertrek uit Veurne hadden we vastgesteld dat vijf kloosterzusters die uit het Oosten van België gevlucht waren, zij kwamen denk ik van een klooster in de buurt van Leuven, zich verschanst hadden in de gebouwenWanneer we opdracht kregen om naar Poperinge te vertrekken, smeekten ze om ons te mogen vergezellen. Bij onze terugkeer waren ze zo gelukkig dat ze uit dankbaarheid wilden werken in de keuken en waren ze gedurende ons verblijf in Veurne onze toegewijde helpers. Ze hadden slechts één voorwaarde: indien we ooit uit Veurne vertrokken zouden ze met ons meegaan. Wij beloofden hen dat we ze nooit aan hun lot zouden overlaten.”

*

Surgeon in Belgium - 001

Een bevestiging  van het verhaal van dokter Souttar staat beschreven in het boek A WAR NURSE’S DIARY  “Sketches from a Belgian Field Ambulance”

” In Victoria-station werden we opgewacht door onze charmante vriend Souttar, een eminent chirurg van London Hospital. 

We werden onder leiding geplaatst van de hertogin van Sutherland die een ziekenhuisafdeling had in St. Malo een voorstad van Duinkerke. Daar aangekomen brachten we de volgende vierentwintig uur door in het Hotel St. Malo waar de Duitsers ons die nacht een warme ontvangst gaven met een eskader van vliegtuigen die Duinkerke bombardeerden en de kades in de haven waar munitie werd opgeslagen beschoten. 

Ons nieuwe ziekenhuis was gevestigd in Veurne, een schilderachtig stadje vijftien mijl ten oosten van Duinkerke,

We waren nog maar tien dagen in Veurne wanneer laat op de avond een bevel werd uitgevaardigd om onmiddellijk te vertrekken naar Poperinge

We bleven drie dagen in Poperinge tot wanneer we opnieuw moesten inpakken en naar Veurne vertrekken.”

MY WAR EXPERIENCES IN TWO CONTIGNENTS

Een zelfde verhaal schrijft ook de in Schotland geboren Engelse romanschrijfster Sarah Macnaughtan in haar dagboek My War Experiences in two Contignents (uitgegeven in 1919). Sarah was verpleegster van de Mabel Annie St.Clair Stobart’s Hospital Unit en kwam, na de vlucht uit Antwerpen, samen met Dokter Munro en collega verpleegsters op 22 oktober 1914 aan in het College te Veurne waar zij bij diverse eenheden werkt. Na hevige bombardementen op 27 oktober vlucht ook zij met een konvooi ambulances naar Poperinge. Macnaughtan was zeer kritisch over het werk van vrouwen in de oorlog. Voor ze in mei 1915 ontgoocheld België verlaat opent ze nog een soepkeuken in het station van Adinkerke. Zij stierf op 24 juli 1916.

Om informatie te verzamelen voor een boek over over munitie-arbeiders vraagt zij toestemming voor een bezoek aan de Britse sector nabij het front. Ondanks de Britse overheid haar verzoek weigerde vertrekt ze toch naar de Zuidelijke Westhoek. Op 19 mei 1915, net voor haar vertrek naar Engeland, komt Sarah Macnaughtan samen met een een vriendin, Miss Close, nog eens terug naar Poperinge en bezoekt in de verlaten stad het tyfushopitaal van Maria van den Steen.

*

Photo kopie 6

.

Waarschijnlijk zijn het deze verpleegsters die in oktober 1914 een bestelling kant plaatsten bij de kinderen uit de oorlogskantschool van de zusters Paulinen. Of waren het de verpleegsters van het Queen Alexandra’s Imperial Military Nursing Service die van oktober 1914 tot april 1915 in het klooster van de zusters Benedictinessen logeerden en later in het St.-Stanislascollege? Dit verplegend team werkte in functie van het Casualty Clearing Station N°4, een ziekenhuis in de gebouwen van het College, en had ook een tentenkamp voor de verzorging van zieke en gewonde soldaten in de weiden achter de school.